Verhaal: Cyaankali

De vele obstakels indachtig, die zijn voorstel om een pint te gaan drinken zouden opwerpen, besloot Hendrik om tegen zijn vrouw te zeggen dat hij een ommetje ging maken. Zoals altijd, controleerde zijn eega zijn zakken en haalde er het, volgens haar, teveel aan geld uit. Een en ander maakte dat hij schielijk op de hoek van de toog plaatsnam en daar de eurocentjes bij elkaar telde, om ten minste toch één pintje te kunnen bestellen.
Fons zag hem zitten en trok een meelevende grimas. Fons was weduwnaar en had al dikwijls gezegd tegen Hendrik dat dit de op één na beste levenswijze was. De beste was een rijke weduwnaar zijn. Het maakte in ieder geval dat hij geen rondje kon geven, want het was bijna het einde van de maand en zijn pensioentje was er al doorgedraaid. Ook hij graaide diep in zijn zakken, tevergeefs op zoek naar verloren koper en verfrommelde briefjes. Op de een of andere manier lukte het hem toch om een consumptie te bemachtigen en hij hief zijn glas naar Hendrik, die met verwachtingsvolle blik had afgewacht tot er kon geproost worden.
Ze dronken beiden een zuinig slokje.
‘En dan te bedenken dat Claudine zwemt in het geld,’ zuchtte Hendrik.
‘Ik wou er al niets over zeggen,’ bromde Fons mistroostig. ‘Ons Sylvia had niks. Ik betaal nog af aan haar steen.’
‘Die van mij is nog gezond,’ zei Hendrik. Hij zuchtte diep en nam nog een slokje. ‘Kérngezond.’ Fons keek hem aan en Hendrik zei met een holle stem, waar de wanhoop in doorklonk: ‘ze overleeft mij nog.’
Fons trok zijn kruk bij, zodat hij schouder aan schouder met zijn buurman zat. Zachtjes zei hij, ‘niets aan te doen, hè?’
Hendrik schudde zijn hoofd en keek wat ongemakkelijk opzij. Hij schrok toen hij de indringende blik zag die Fons hem vanonder zijn zware wenkbrauwen toewierp.
Weer zei Fons, ‘écht niets aan te doen?’
Hendrik boog zich naar Fons toe en loenste even naar Natasja, die achter de toog met een nat bierviltje de vliegen het leven zuur maakte. ‘Wat wil je zeggen, Fons?’
‘Wat wil je dat ik zeg, Hendrik?’
‘Nee, jij eerst.’
‘Ben je gek? Jij eerst.’
Hendrik dacht even na, staarde in zijn biertje en ging terug recht zitten.
Fons fluisterde, ‘cyaankali.’
Hendrik dook in elkaar alsof hij zijn vrouw zag binnenkomen. ‘Wat?’
‘Cyaankali. Je haalt bij de bakker enkele frangipanes, met een spuitje doe je er cyaankali in, het ruikt bijna hetzelfde, en een week later is alles achter de rug. Zorg er wel voor dat ze wordt gecremeerd.’
‘Dat gaan ze toch direct zien?’ fluisterde Hendrik hees.
‘Oh ja? Wie dan? Claudine is…hoe oud, 62? Een hartaanval, een hersenbloeding…het is zo gebeurd. Wie gaat daar nu iets achter zoeken… ? Jij moet gewoon laten zien dat je er kapot van bent en reddeloos verloren.’
Hendrik schudde beslist zijn hoofd. ‘Nee, het laat teveel sporen na. Ik heb erover gelezen.’
‘Draai haar voorste wiel los,’ stelde Fons voor. ‘Als ze met de fiets naar de winkel gaat en ze komt onder een auto terecht…opgelost.’
Weer hoofdschudden. ‘En als ze niet dood is, maar gehandicapt, hè? Dan kan ze me helemaal het leven zuur maken. Nee, Fons, het moet direct goed zijn.’
Fons dronk weer een teugje. Zijn glas was al halfleeg. ‘Op het internet kun je misschien iemand vinden die…’
Hendrik keek hem nijdig aan. ‘Hoe ga ik dat betalen?’
Verwonderd keek zijn makker hem aan. ‘Van de erfenis, tiens, hoe anders?’
‘Nee, ik moet het alleen doen. Niemand mag het weten.’ Hij keek daarbij op een merkwaardige manier naar Fons. Die sloeg zijn glas achterover. Hij stond op en knikte naar Hendrik, die zwijgend terug knikte.
Hendrik bleef nog een hele tijd alleen aan de toog zitten. Af en toe keek Natasja met een misprijzende blik naar de verschaalde pint die voor hem stond. Het was al donker toen hij opstond en naar huis liep. Hij had iets uit te leggen. Wel, dat zou hij dan doen, ook.
‘Waar heb jij potverdorie gezeten? Laat me je adem eens ruiken! Heb je gezopen?’
‘Bij Natasja. Háááá. Nee, ik had maar geld voor één biertje. Iedereen lacht mij uit.’
Claudine stokte in haar geraas en keek met een verwonderde blik naar haar man. ‘Wablief?’
‘Iedereen lacht mij uit achter mijn rug als ik na tien minuten eindelijk genoeg geld bij elkaar heb gevonden om toch tenminste één pintje te kunnen betalen. Ze zien me als een sukkelaar die van zijn vrouw niet buiten mag en denken dat jij een helleveeg bent die me na mijn “zuippartij” met de deegrol staat op te wachten.
Claudine, één meter achtenvijftig groot, gekleed in een schort met grote paarse bloemen, stond er plotseling bij als een beteuterd boerinnetje. ‘Is dat zo?’ vroeg ze zachtjes.
‘Ik weet het niet,’ zei Hendrik eerlijk, ‘maar ik zie de blikken die ze naar elkaar werpen.’
Resoluut stapte Claudine naar de mooie kamer, nam de blikken koekendoos uit het dressoir en haalde er een vers gestreken bankje van honderd euro uit. ‘Hier, en je komt pas naar huis als je strontzat bent. Wat denken ze wel?’
‘Ja maar,’ protesteerde Hendrik, ‘moet dat nu? Ik ben net th…’
Kordaat stopte ze hem het briefje toe. ‘Wegwezen en zuipen. Het is míjn geld!’
Verslagen droop Hendrik af naar de deur. Met een kwieke tred vervolgde hij zijn weg, nadat hij de voordeur eenmaal achter zich had dichtgetrokken.
Zij heeft hem inderdaad overleefd, hij is die avond met zijn zatte botten onder een auto gesukkeld. De begrafenisondernemer heeft er alles aan gedaan om de idiote grijns op het gezicht van de afgestorvene weg te krijgen, maar kreeg de klus alleen geklaard door de kaak van Hendrik te breken.
Fons heeft later Claudine nog het hof gemaakt en is zelfs met haar getrouwd. Hij zit nu een gevangenisstraf uit van vijftien jaar. Cyaankali is écht wel een slecht idee… .
Claudine leeft nog. Ze woont nu samen met Natasja. Een late roeping, zeg maar. Ze is allergisch aan amandelen… .

Twitter Facebook LinkedIn Volgen



Ave Maria

De dood en ik

On

Pavlov

Verhaal: Cyaankali