On

Hij had een aversie tegen het woordje on, dat voorvoegsel dat zoveel negatieve connotatie aan een begrip geeft. Hij vermeed zoveel mogelijk het gebruik van dit, in zijn ogen, volstrekt overbodig taalprulletje, wat hij beschouwde als de blindedarm van het vocabularium. Als zijn zoontje weer eens gek deed, zei hij dat hij deze zich nozel moest gedragen, slecht weer noemde hij guur – wat nog juist is ook – en als het niet druk was in de zaak zei hij dat er tiegelijk veel volk was.

Veel had te maken met zijn naam. In een extatische bui had zijn vader hem bij de gemeentelijke stand bedacht met de naam Onno. Vader hield wel van een grapje en de letterkeer paste hij toe op zijn drie kinderen. Onno had twee zussen, Anna en Suus. Dat zijn zoontje helse tijden tegemoet ging op de lagere school, kwam niet op in het zonnige karakter van de immer goedgemutste vader.

Op school werd hij zonder uitzondering Onnozelaar genoemd. Dat was direct zijn officiële naam, net zo vanzelfsprekend als jan met de pet en vlijtig liesje. Er was maar één medeleerling slechter af en dat was Jean-Claude Honts, die onmiddellijk Hondskloot werd genoemd. Jean Claude echter had losse handjes en een olifantenhuid, een succesvolle combinatie die hij, Onno, nu eenmaal ontbeerde. Onno kreeg zijn groeischeut pas op zijn veertiende en was tot die tijd een kleine schrielkip met een kippenborst. Zijn enige verweer tegen het verbale geweld was clowneske humor, die hij ’s avonds in bed van zich afhuilde.

Onno trouwde met Jessie op zijn 24ste en gaandeweg leerde zijn vrouw de eigenaardige obsessie kennen van haar man. Als ze een zin gebruikte waar ‘on’ in voor kwam, verbeterde hij haar altijd. In het begin had ze er zelfs helemaal geen erg in.

“Moeder is onredelijk,” zei ze eens.

“Inderdaad,” beaamde hij, “je ma is gespeend van iedere redelijkheid.”

“Laura is onwel, ik ga haar afhalen van school.”

“Laats ons hopen dat het niet ernstig is en dat ze snel terug wel wordt.”

“Als de kinderen op kamp zijn kunnen we nog eens ongestoord vrijen.”

“Gestoord vrijen…,” hij proefde het woord en moest glimlachen. “Gestoord vrijen.”

Ze begon te experimenteren toen ze eenmaal door begon te krijgen dat haar man soms vreemd reageerde op bepaalde woorden. Op een dag, even voor de gemeenteraadsverkiezingen, zei ze, “onwijs hoe onduidelijk die politiekers communiceren. En dan moeten wij ongelukkig genoeg die onzin nog aanhoren tot die onzalige verkiezingsdag.” Na het zorgvuldig ingestudeerd zinnetje te hebben uitgesproken hield ze Onno scherp in de gaten. Deze stond op van de tafel, ijsbeerde even door de keuken, ging terug zitten en keek haar toen recht aan.

“Heb je dat opzettelijk gedaan? Ik bedoel, wat je net zei, heb je dat opzettelijk zo gezegd?”

Niet begrijpend keek ze hem aan, zijn ogen schoten van links naar rechts en zijn neusvleugels trilden lichtjes, alsof hij een allergische aanval kreeg.

“Wat bedoel je schat? Heb je liever dat ik er middelijk mee stop?”

Met zijn vlakke hand sloeg hij op tafel en riep, terwijl hij terug opstond, “wat probeer je te doen? Wil je me testen?”

Ze schrok van zijn uitval en hield een hand voor haar mond, “Oei, sorry schat. Ik had geen idee…wat is dat met jou en dat woordje ‘on’?”

“On, ón…,” hij stak zijn handen in zijn zakken en keek door het raam naar buiten, “on is een kanker van onze taal. Het maakte alles negatief, zie je dat niet? On-weer, on-begrip, on-gelijk, on on on. On is niets, negatief, een zwart gat in onze taal, het haalt alles naar beneden, het is godverdomme een smerige pest!”

“Dat was onverstandig van me," zei Jessie. ‘Ik stop er onmiddellijk mee.”

Drie maanden later waren ze gescheiden.


Twitter Facebook LinkedIn Volgen



Ave Maria

De dood en ik

On

Pavlov

Verhaal: Cyaankali